MENU

Historie Citroën

André Citroën

André Citroën (5 februari 18783 juli 1935) is de naam van de ingenieur die aan het begin van de twintigste eeuw een autofabriek opricht in Frankrijk. In 1900 verwerft hij in Polen een Russisch patent voor een productiemethode die hem in staat stelt om tandwielen met een V-vormige vertanding te produceren. Voordeel daarvan is de grotere sterkte en het lagere geluidsniveau. Deze bijzondere vorm vindt men later terug als de “dubbele chevron” in het Citroën logo.

Geschiedenis

In 1905 begint de van origine nederlandse André Citroën een tandwielfabriek. In 1908 helpt hij het slecht renderende automerk Mors er weer bovenop met managementadviezen. In 1915 start hij een munitiefabriek, gebaseerd op de lopendebandtechniek overgenomen na een bezoek aan Amerika en Henry Ford. Tijdens de Eerste Wereldoorlog produceert deze fabriek meer dan 23 miljoen granaten. Uit dit succes betrekt Citroën het benodigde startkapitaal om een automobielfabriek te beginnen. Wederom wordt als voorbeeld de productiemethode van Henry Ford gebruikt. In 1919 introduceert Citroën de eerste aan de lopende band geproduceerde auto van Europa, de “Type A“, ontworpen door Jules Salomon. Deze 4-persoons 10 pk-wagen kostte toen 7.500 francs. Met dit type werd een serieproductie van tienduizend exemplaren per jaar begonnen. Hierbij kwam in 1922 de onsterfelijke 5 CV, beter bekend als de citroen of het klaverblad.

Citroën slaagde erin uit te voeren wat De Dion en Darracq hadden gepoogd en bracht twee revolutionare elementen in de Europese auto-industrie: massaproductie waarbij speciale machines (lopende band etc.) werden gebruikt en een kleine wagen die desondanks toch betrouwbaar en sterk tot bijna onverwoestbaar was.

Vanaf 1919 behaalde Citroën succes op succes met het bouwen van, dan nog, achterwielaangedreven personenauto’s en bestelwagens. Door zijn bijzondere manier van reclame maken verwerft het merk grote faam.

In 1925 komt Citroën met het kloeke model type B12, voorzien van een 10 pk motor en geheel stalen carrosserie. Een van de eerste wagens met 4-wielremmen. In 1928 introduceerde Citroën de Citroën C6. Deze zescilinder had een hoog rendement door een compressieverhouding van 6 op 1; voor die tijd zeer hoog.

Citroën organiseert wereldreizen per auto, zoals de “Croisière Noir” door Afrika, de “Croisière Jaune” door China en de “Croisière Blanche” door de Canadese Rocky Mountains. Citroën regelt de bewegwijzering in Frankrijk, stelt buslijnen in met Citroën bussen, verzorgt autoverzekeringen en zorgt voor een dicht distributienetwerk. De 8pk-Citroën Petite Rosalie reed van 15 maart tot 17 juli 1933 een afstand van 300.000 km op het circuit van Linas-Monthléry met een gemiddelde van 93 km/h.

In 1933 verschijnt een 15 pk-model op de weg, uitgerust met de nieuwe motor van Citroën: de moteur flottant.

Zijn laatste geniale zet, waarmee hij in 1934 een ommekeer in de automobielindustrie teweeg weet te brengen, is de introductie van de Traction Avant, de eerste in een grotere serie geproduceerde voorwielaangedreven auto ter wereld (de eerste in serie gebouwde was de Cord L-29 van 1929 t/m 1932 in een oplage van 4400 stuks). De Traction Avant had een aantal heel bijzondere aspecten voor die tijd: als eerste natuurlijk de voorwielaandrijving, waardoor er weinig passagiersruimte verloren gaat aan een middentunnel in de bodemplaat. Verder gaat het om een geheel zelfdragende carrosserie waar geen apart chassis onder gemonteerd is en is het een van de eerste in Europa in serie geproduceerde auto’s met kopklepmotor. In de Verenigde Staten werden door Buick sinds 1903 al auto’s met kopklepmotoren geproduceerd.

Goklust en de ontwikkeling van deze Traction Avant kosten hem echter zoveel geld, dat Citroën op de rand van een faillissement komt. In 1934 wordt het merk Citroën overgenomen door Michelin. Via nuchtere calculaties wordt drastisch gesneden in de ontwikkeling van de Traction en zo sneuvelt de poging tot het ontwikkelen van een automatische transmissie voor die wagen.

Op 3 juli 1935 om 9 uur overlijdt de inmiddels straatarme André Citroën aan de gevolgen van kanker. Straatarm, maar wel voortlevend in de geschiedenis als de man die vele bekende zaken als eerste heeft ingesteld: autoverzekeringen, autodealers, onderdelendistributie, openbaar vervoer per bus, bewegwijzering, bedrijfsmaatschappelijk werk, bedrijfsmedische dienst, de kindercrèche op het werk en zwangerschapsverlof. Hij wordt naar zijn laatste rustplaats in Montparnasse gereden in een Renault. Zijn laatste rustplaats wordt veel door Citroën-adepten bezocht en goed onderhouden.

Rond deze tijd wordt ook de Citroën 2CV ontwikkeld. Het ontwerp moest voldoen aan een aantal simpele criteria. Deze auto zou na de Tweede Wereldoorlog een doorslaand succes worden.

Logo

In 1900 koopt Citroën het alleenrecht voor een productiemethode die het mogelijk maakt om tandwielen met een V-vormige vertanding te produceren. Deze vorm werd verwerkt in het “dubbele chevron” logo. Op de grill van de “traction avant” is dit nog erg twee-dimensionaal, al snel krijgt het de scherpe strakke styling die pas in 2009 werd losgelaten. De dubbele Chevron blijft, maar wordt afgerond tot wat in designerskringen al de “dubbele hondenneus” wordt genoemd. Eerder werden er al onbegrijpelijke inconsistenties doorgevoerd, zoals in de hiernaast afgebeelde C4 WRC. De wijze waarop hier het logo in de grill is verwerkt vloekt met het lange tijd gebruikelijke logo dat als sticker nog op de motorkap te zien is.

Het nieuwe logo is als eerste toegepast op de GT Concept. Het eerste productiemodel dat het logo draagt is de C3.

Na de Tweede Wereldoorlog

Na de Tweede Wereldoorlog herintroduceert Citroën de Traction Avant en brengt het de 2CV op de markt. Met het model werd de complete automobielindustrie verrast, want aan dit model ontbrak elke luxe; maar wat men niet verwachtte, het werd een wereldsucces. In 14 jaar werden er maar liefst meer dan een miljoen stuks verkocht. Het eerste prototype was al in 1936 gebouwd vanuit de opdracht een auto te ontwerpen waarmee een boer een mand eieren naar de markt kon brengen zonder dat er een brak. Bijzonderheden waren het linnen dak en de uitneembare banken voor een picknick in de berm van de weg.

Op basis van de 2CV zouden later andere versies volgen: o.a. Dyane, Mehari, Ami, Acadiane.

In mei 1954 introduceert het merk op de Traction Avant 15H het beroemde hydropneumatische veersysteem. De in 1955 geïntroduceerde DS en ID worden hiermee wereldberoemd, wederom een ommezwaai zowel qua design als techniek. De auto wordt opgevolgd door de CX. De HY is de bestelwagen van de Franse fabrikant, die opgevolgd wordt door de C35.

Een 2-cilinder/4-tact van 600 cm3 de Ami wordt nog op 24 april 1961 gepresenteerd. Ook Panhard rijdt mee op de successen van Citroën. Door een fusie kan de fabriek succes boeken met het model 24CT, dat diverse overwinningen in menige ralley boekt. Topsnelheid van deze uitvoering: 160 km/h.

Citroën draait in de jaren 70 enorme verliezen. Deels doordat men in de ontwikkeling van een revolutionaire motor is gestapt, de zogenaamde Comotor – een Wankelmotor. Ook heeft Citroën jarenlang geen model tussen de Dyane en de DS, waardoor de ontwikkeling van deze auto, de Citroën GS, enorm veel geld kost. Het overgenomen Italiaanse Maserati blijft eveneens verlies lijden.

In 1974 gaat Citroën failliet. Hoewel het over de zuinige 2CV beschikt, is het bedrijf slachtoffer van de energiecrisis die in 1973 de kop opsteekt. Uit angst voor een enorme ontslaggolf stelt de Franse regering voor om Citroën te laten fuseren met Peugeot. Hieruit komt in 1975 de PSA groep voort. Een van de gevolgen hiervan is dat de Peugeot 104 als Citroën LN op de markt wordt gebracht. Toch behoudt Citroën de eigen identiteit, hoewel de invloed van Peugeot wel duidelijk wordt. Aspirationeel merk Maserati wordt aan DeTomaso verkocht.

Aangezien Citroën op dit moment twee succesvolle nieuwe ontwerpen op de markt had (GS en CX) en Peugeot voorzichtig was in zijn eigen financiën, was de PSA-onderneming een financieel succes vanaf 1975 tot 1979. Dan kocht PSA de activa van Chrysler Europe voor één symbolische dollar; dat leidde echter tot verliezen van 1980 tot en met 1985. Vanaf juli 1979 werd Chrysler omgedoopt tot Talbot en zo bestond PSA voortaan uit Citroën, Peugeot & Talbot.

In 1982 presenteert Citroën de BX als opvolger van de GSA, die overigens nog tot 1986 geproduceerd wordt. Door het uitgebreide gebruik van Peugeot-onderdelen en het strakke design raken de liefhebbers ervan overtuigd dat Citroën zijn karakter zal verliezen. Niets is minder waar; ondanks het design en de Peugeot-motoren is de BX weer een echte Citroën met de kenmerkende noviteiten. Om een goedkoper model aan te kunnen bieden dat als vervanging kan dienen voor de 2CV komt in 1985 de in Roemenië geproduceerde Axel op de markt. Twee jaar later volgen de AX, bedoeld als opvolger van de 2CV, de Visa en de Axel. Daarmee komt ook een einde aan de luchtgekoelde boxermotoren die Citroën al sinds 1948 in de goedkopere modellen levert. Het echte grote nieuws komt in 1989 wanneer Citroën het doek aftrekt van de XM, de opvolger van de CX die al sinds 1975 in productie is. De XM wordt gekenmerkt door strakke lijnen, een sterk verbeterd Hydropneumatisch veersysteem en nieuwe motoren.

De BX wordt begin jaren 90 opgevolgd door twee modellen. Eerst in 1992 door de ZX, een model dat in de compacte middenklasse moet opereren en in 1993 door een middenklassemodel, de Xantia. In samenwerking met FIAT wordt in 1994 de Evasion gepresenteerd, de eerste MPV van Citroën. De Saxo volgt in 1996 de AX op. De Saxo is gebaseerd op de Peugeot 106, maar is enorm populair onder jongeren. De Berlingo wordt samen met de Peugeot Partner als bestelauto gepresenteerd. Het model volgt de C15 op. De Berlingo wordt ook als handige Multispace geleverd. Ook wordt in 1997 de Xsara als opvolger van de ZX gepresenteerd. Dit model is leverbaar als Berline (hatchback), Coupé of Break (stationwagen). Ook is er een MPV op basis van dit model, de Picasso.

Eind jaren 90 loopt de verkoop van Citroën enorm terug en wordt besloten een aantal conceptauto’s te presenteren en daarop nieuwe auto’s op de markt te introduceren. De Citroën C3 en de C6 Lignage laten zien waar de PSA Citroën heen wil sturen.

Tegenwoordig

Het huidige modellenpark van Citroën bestaat uit auto’s die met hun tijd zijn meegegaan maar door hun doordachte samenstelling nog steeds opvallen. De naamgeving van de huidige range verwijst naar de modellen uit het begin van het merk: C1, C2, C3, C4, C5, C6, C8 en ook de C-Crosser SUV in samenwerking met Mitsubishi op basis van haar Outlander.

De C3 was een van de eerste auto’s nieuwe stijl die werd geïntroduceerd, niet lang daarna gevolgd door de C3 Pluriel, een cabrioletversie. De Citroën C5 die daarna werd gepresenteerd, maakt gebruik van de bekende hydropneumatische vering in de nieuwste uitvoering. Niet lang daarna werden de C2 en C4 op de markt gebracht, uit beide versies werd een rallykanon geboren: de C2 Super 1600 en de C4 WRC. In 2005 werden de C1, een samenwerkingsverband met Peugeot en Toyota, en het nieuwe topmodel C6, het voormalige Lignage project, geïntroduceerd. De Citroën C8 is ontwikkeld door PSA (Citroën en Peugeot (807) en de Fiat-groep (Fiat Ulysse en Lancia Phedra). In 2006 werd de C4 Picasso gepresenteerd als een gezinsauto in uitvoeringen met 5 of 7 zitplaatsen. In oktober 2007 kwam de C-Crosser het SUV segment aanvullen. De C5 en de Berlingo kregen in 2008 een nieuw uiterlijk, hoewel de Berlingo nog steeds in het oude model te krijgen is (Berlingo First). De laatste update (2009) in het modellengamma van Citroën is de C3 Picasso. Een blijvend succesvol model van Citroën is de compacte eenvolumer (midi-MPV) Xsara Picasso, die ook na de komst van de C4 Picasso-familie in de catalogus blijft.

Ook heeft het een aantal bestelwagens op de markt: de Berlingo, Jumpy en Jumper. Vanaf 2008 commercialiseert het merk ook de kleine bestelwagen Nemo.

Techniek

Citroën heeft steeds een vooruitstrevende rol gespeeld op technisch vlak. Hier volgt een overzicht van enkele gebruikte technieken:

  • Hydraulische vering
  • Boxermotor
  • Halfautomatische versnellingsbak
  • Kunststof carrosseriedelen
  • TU Motor
  • Meedraaiende koplampen
  • Voorwielaandrijving
  • Meedraaiende koplampen

Enkele mijlpalen van het automerk en van André Citroën

  • 1878 – 5 februari 0:30 uur: André Citroën wordt geboren.
  • 1885 – André betreedt het Condorcet lyceum.
  • 1900 – In Polen verwerft André het patent voor een procedure en machine die tandwielen in een bijzondere vorm kan produceren.
  • 1900 – André studeert af aan de Militaire Technische Hogeschool.
  • 1905 – Oprichting van de maatschappij voor drijfwerken: Citroën, Hinstin & Co.
  • 1908 – André wordt directeur van Mors.
  • 1914 – André trouwt met Georgina Bingen.
  • 1915 – André bouwt een fabriek waar per dag tot 55.000 granaten kunnen worden geproduceerd.
  • 1919 – In de omgebouwde fabriek wordt de eerste Citroën automobiel geproduceerd.
  • 1919 – André stelt de invoering van een Europese munt voor.
  • 1920 – Introductie van de eerste autodealers in Europa.
  • 1921 – Introductie van leasing en financieringsmogelijkgeden.
  • 1921 – Citroën “schenkt” Frankrijk de eerste 165.000 wegwijzers.
  • 1922 – De eerste expeditie per Citroën dwars door de Sahara.
  • 1923 – De eerste Citroën speelgoedauto’s.
  • 1925 – Croisière Noire, culturele expeditie per Citroën dwars door Afrika.
  • 1925 – Levensgrote lichtreclame “Citroën” op de Eiffeltoren.
  • 1927 – Invoering van de dertiende maand voor werknemers.
  • 1928 – Citroën introduceert als eerste Europese fabrikant de autoradio.
  • 1929 – Citroën introduceert als eerste de volledige jaargarantie op nieuwe auto’s.
  • 1931 – Croisière Jaune, culturele expeditie per Citroën dwars door Azië.

Bron: Wikipedia